Symposium 2011 ‘AOT bij onbegrepen klachten, weet wat je doet’
Op 25 juni 2011 werd het symposium ‘AOT bij onbegrepen klachten, weet wat je doet’ georganiseerd door de AOS met als thema dat een procesmatige benadering niet zozeer diagnostische en screening instrumenten behoeft maar vooral evaluatiemiddelen. Immers, als je uitgangspunt is dat je de oorzaak van een klacht niet hoeft te weten om toch aan de slag te kunnen gaan en al behandelend te onderzoeken of een hoge spanning een rol speelt in de klachten, dan gaat het erom de respons van de klachten en van de spanning te meten. Welke meetinstrumenten zijn er binnen de AOT?
Meten van spanning
Op de eerste plaats gaan we uit van de klachten, zoals verwoord door de patiënt. Aangezien de klachten niet tot een diagnose zijn te herleiden is het cruciaal om aan te sluiten bij de beleving van de patiënt. Daaruit zou een gunstig effect moeten blijken.
Daarnaast wordt binnen AOT veel gebruikgemaakt van de Nijmeegse Vragenlijst voor hyperventilatieklachten. Traditioneel is deze lijst in gebruik om vast te stellen (diagnostisch label) of er ‘hyperventilatie’ is. Dat blijkt niet langer reëel. Uit getallen die Van Dixhoorn presenteerde bleek dat patiënten met ‘hyperventilatieklachten’ een sterk verhoogde score hebben en zijn te onderscheiden van normale mensen door een afkap punt te kiezen van 20. Normale mensen hebben een gemiddelde van 11, de meeste patiënten met hyperventilatie hebben een score van 20 of hoger (gemiddeld 29). Het blijkt nu dat de meerderheid (tweederde) van alle patiënten die voor AOT verwezen worden ook een verhoogde score hebben. Een hoge score is dus niet specifiek. Evenmin blijkt dat een nog hogere score (>30) het label ‘hyperventilatie’ waarschijnlijk maakt, zoals nog vaak gebeurt.
Een hoge score op de NVL blijkt bovendien niet geassocieerd te zijn met een betere uitkomst van behandeling. Sterker, in de gehele groep patiënten met onbegrepen (spannings)klachten hebben patiënten met een hogere score minder vaak een goede uitkomst. Patiënten met ‘normale’ scores hebben zelfs het beste resultaat van adem- en ontspanningstherapie. Een hoge NVL score is op zich zelf geen goede verwijsreden.
De NVL is heel goed bruikbaar om de uitkomst te evalueren. Patiënten met een goede behandeluitkomst hebben gemiddeld een praktisch normale score, terwijl patiënten zonder goed effect een verhoogde score blijven houden. Een NVL daling van tenminste 10 punten is nodig om van een ‘echte’ verandering te spreken. De samenhang tussen NVL daling en klinische beoordeling van de uitkomst is voor de patiënten met het label ‘hyperventilatieklachten’ het grootst.
Een andere vragenlijst is de Algemene Toestandslijst of ATL, door Van Dixhoorn in 2006 opgesteld om als aanvulling te dienen op de NVL. De scores van patiënten, verwezen voor AOT, zijn geanalyseerd door Dr Ruud Bosscher, universitair hoofddocent aan de VU. De 16 items blijken drie dimensies te bevatten, ‘moeilijk bewegen’, ‘moe/onrust’ en ‘concentratie’. Er blijven drie items over, die echter samenhangen met deze factoren. De somscores van patiënten uit de eerste lijn zijn aanmerkelijk lager dan de scores van patiënten uit de tweede lijn, maar ook weer veel hoger dan scores van normalen (respectievelijk: 24, 34 en 44!). De ATL discrimineert dus goed. Het afkappunt tussen normaal en verhoogd ligt bij een score van 28 of hoger. De test-hertest betrouwbaarheid is goed. Om van een echte en betrouwbare verandering na therapie te kunnen spreken is een daling van tenminste 10 punten noodzakelijk. Uiteraard geldt dit alleen als de beginwaarde 28 of hoger was. Wanneer we dit als criterium nemen dan blijkt 62% van alle patiënten hersteld te zijn na AOT. Zelfs is bijna de helft terug naar waardes binnen het normale bereik. Dit zijn heel positieve uitkomsten, vergelijkbaar met de uitkomsten van psychotherapie.
Ruud Bosscher moest echter wel concluderen dat het niet zeker is of de ATL alle spanning meet. Hier wordt nog verder over gedacht. Er is een sterke samenhang met de NVL (correlatie = 0.67), maar niet zo sterk dat ze elkaar vervangen. Waarschijnlijk is ‘hoge spanning’ multi dimensionaal en is een enkele meting niet voldoende om de realiteit ervan vast te stellen. Hier blijft ervaring van de behandelaar nodig!
Ten slotte is binnen de AOT een derde meting in gebruik, het vaststellen van de verdeling van de adembeweging over de romp. Eigenlijk weet iedereen wel dat bij spanning ook de spierspanning over de romp en de ribben toeneemt waardoor het ademen beperkt wordt. Uit getallen die verzameld zijn door Els Anthonissen bleek dat veel patiënten met allerlei spanningsklachten een hoog thoracaal adempatroon hebben, niet alleen de patiënten met ‘hyperventilatie’ . Na de therapie met AOT normaliseert de adembeweging bij degenen die hoog ademden. Mensen met een hoog thoracaal adempatroon hebben ook een verhoogde score op de NVL. Na behandeling is ook deze genormaliseerd en vooral de vier items over benauwdheid. De afname in benauwdheid hangt samen met het normaliseren van de adembeweging. Er zijn nog geen getallen over de samenhang van deze meting met de ATL.
Conclusie
We kunnen concluderen dat deze drie metingen zinvol zijn om standaard uit te voeren bij aanvang van de behandeling. Ze zijn drie indicatoren van hoge spanning, maar hebben nauwelijks diagnostische specificiteit. Ze hangen onderling wel samen maar vervangen elkaar niet. Dit klopt met de gedachte dat ‘spanning’ multidimensioneel is. Als objectivering van het behandelresultaat voldoen ze eigenlijk alle drie, zeker wanneer ze bij aanvang verhoogd waren. Ze zijn dus goed bruikbaar als evaluatiemiddel binnen een procesmatige benadering van spanning, als aanvulling en bevestiging van de klinische evaluatie.
Publicatiedatum: 12 augustus 2011
Auteur: Jan van Dixhoorn
Bron: presentaties R Bosscher, J van Dixhoorn, E Anthonissen (hier te downloaden)